MEER BAET
meer inschikkelijkheid van den Europeeschen
stafemployé die al klontongende de markt beter
leert kennen? In onze practijk van vele jaren is dui
delijk geworden dat ijver en persoonlijk contact
met den Chinees groote kennis brengt aan den
Europeeschen employé en dat werkzame menschen
het volle respect hebben van iederen Chinees.
Want ook zij erkennen de waarheid van het spreek
woord: „Arbeid adelt".
De caricatuur die de Handelsblad correspon
dent in zijn artikel naar voren laat komen om zijn
redeneering te staven is allerminst een bewijs voor
zijn conclusie.
Beoordeelt men in Nederland een zaak uitslui
tend naar de mallotigheden die de een of andere
handelsreiziger van dat bedrijf uithaalt? Neen, hier
niet en in Indië denkt men er al precies eender over.
Immers men stuurt de jeugdige stafemployés naar
den passar om in persoonlijk contact met den Chi
nees diens mentaliteit te leeren kennen, de markt te
bestudeeren en om zich vertrouwd te maken met
de Chineesche koopmansusances.
Het prestige van den Europeeschen zakenman
tegenover den Chinees komt speciaal voort uit het
meer of minder broodnoodige van de artikelen die
de Europeesche handelshuizen in Indië leveren.
Hoe meer de importen uit het Westen dalen en
die van Japan b.v. stijgen zal het prestige van de
Westerlingen afnemen in de oogen van den Chinees.
Er is dus maar één middel om dat prestige op te
voeren en wel het scheppen van grootere vraag naar
Europeesche artikelen. De consumenten dienen
bewerkt te worden. De Europeesche fabrikanten en
ook vele importeurs moeten een stap verder. Zij
moeten met reclame èn Chinees èn Inlander bewer
ken zoodat elke vreemde poging niet alleen te kam
pen heeft bij het veroveren van de markt met den
onwilligen tusschenhandel dcch vooral de ver
trouwdheid van den Indischen consument met het
Europeesche product moet de grootste handicap
zijn voor elke ambitie die mocht ontstaan om een
markt in Indië te veroveren ten koste van onze
Hollandsche afzetten.
De tijden zijn veranderd, ook de Chinees en vele
Inlanders zijn thans met andere middelen te be
reiken.
Er zijn heel wat Hollandsche fabrikanten, die
met behulp van de Indische importeurs zeer veel
kunnen bijdragen om het prestige van den Euro
peeschen zakenman in Ned. Indië tegenover de
Chineezen te verhoogen, en hun eigen indivi
dueel belang te bevorderen.
De Twentsche Katoenindustrie (om maar eens
een categorie te noemen) die al haar artikelen ver
koopt onder tjap (merk) sinds jaar en dag, zal einde
lijk eens gebruik moeten maken van reclame.
De Indische consumenten moeten gewezen wor
den op de kwalitatief goede producten waarop deze
industrie bogen mag. Geen uitvluchten dat er zoo
veel analphabeten zijn, doch gezien naar degenen
die wel bevattelijk zijn voor propaganda als voren
bedoeld. Veel is er reeds verloren, maar met veel
goeden wil is er nog zooveel te redden.
Collectief en individueel moet er reclame gemaakt
worden. De Indische consumenten moeten er van
doordrongen worden dat „goedkoop vaak duur
koop" is.
Een moeilijk werk ja, 'n onmogelijke taak -
neen.
Laat toch de tijd niet voorbijgaan. Wat oogen-
blikkelijk onmogelijk schijnt, zal binnen zeer korten
tijd voor ieder mogelijk blijken, maar dan is wel
licht een schoone kans en een groote voorsprong
verloren.
Wie had enkele jaren geleden gedacht dat het
kon gebeuren dat Japan zulk een groot deel der
omzetten ten koste van de Hollandsche en Engel-
sche fabrikanten in zulk een snel tempo zou kunnen
veroveren
Als dan het inferieure Japansche product zijn
plaats aan de markt zal blijven houden om den ge
weldig lagen prijs, is het dan niet dubbel en dwars
de moeite waard het betere voor altijd te blokkeeren
ten bate der Twentsche Katoenindustrie?
Hoe belangrijker de Japansche import wordt in
de goedkoopere genres des te gemakkelijker zal hij
de Hollandsche producten in betere prijsklasse
kunnen beconcurreeren.
Als men handelt zooals wij hiervoren aangaven,
zal daardoor ook de Twentsche industrie mede
hulpen om het prestige der Hollanders in de oogen
der Chineezen op te voeren. Met herinneringen
aan den goeden ouden tijd komt men er niet; „als
het getij verloopt verzet men de bakens" en dat
geldt óók in den handel. CAPA.
231